BEAMANIA
IN DE PROVINCIE
Ooit kwam ik terug uit Ghana via een overstap op een Zwitsers vliegveld.
Ik kwam er bij een Nederlandse aan boord met wie ik aan de praat raakte
over mijn belevenissen. Toen we Schiphol naderden vroeg ze opeens vol
medeleven “En moet u nu nog helemaal naar Groningen?” Treffender
kan de afstand die ontstaat door afstandelijkheid niet worden verbeeld.
Het is de vraag voor wie dat een probleem is of zou moeten zijn. Vorige
week publiceerde de stichting ‘Atlas voor Gemeenten’ een lijst
van aantrekkelijkste woonsteden. De steden in de Randstad scoren daarin
alle hoog; steden als Groningen, Enschede en Maastricht laag. Een Groningse
lezer van dagblad Trouw toont in een ingezonden artikel aan dat de criteria
die deze uitkomst bepalen ondeugdelijk zijn. De factor 'bereikbaarheid'
wordt gedefinieerd als de gemiddelde afstand tot de andere steden, zonder
dat filevorming wordt verdisconteerd. 'Bereikbaarheid natuur' wordt beperkt
tot binnenlandse natuur. Dat in het directe achterland van grenssteden
ongerepte natuur binnen direct bereik is speelt geen rol. Tenslotte wordt
op het 'percentage koopwoningen' niet losgelaten dat men voor de prijs
van een gehorig oud huis in Amsterdam, in de laagscorende steden een paleis
kan kopen.
Naar mijn mening moeten we aan dit type randstedelijk arro-denken helemaal
niet zoveel tegenwicht bieden. Laat die mensen toch hun eigenwaan. Stel
je voor dat ze er achter komen hoe het werkelijk zit en men vestigt zich
massaal noordelijk van de Veluwse randmeren en IJssel? Op de drukte die
ontstaat als men elkaar al filevormend op de huid zit, volgt een mentaliteit
die provincialen vreemd is. Neem de koninginneviering van vorige vrijdag.
150.000 mensen op de been, in een met 550.000 inwoners ‘dunbevolkte’
provincie, betekent dat intens velen er voor uitlopen: de komst van zoveel
leden van het koninklijk huis wordt hier zo ongeveer als een gunst beleeft!
Zonder wanklank staan mensen van het meest uiteenlopende pluimage, uren
opéén gepakt voor die korte glimp of zelfs handdruk. En
daarna wijkt de massa traag, voetje voor voetje in dezelfde geest ook
weer uiteen.
Maar als het aldoor zo intens druk zou zijn gaat dat met ellebogenwerk
gepaard. Een voorafschaduwing daarvan ervaren we vroeg die ochtend. Door
alle extra drukte zag het oranjecomité dit jaar geen kans de straatverkoop
van kinderspulletjes in onze wijk doorgang te laten vinden. We moesten
uitwijken en meldden ons om 07.30u aan de binnenstedelijke Ubbo Emmiussingel.
Alles vol helaas, meldt een meelevende medewerker van de Milieudienst.
Toch zien wij op de hoek nog duidelijk ruimte, en om nou voor nop met
die kinderen om 06.30u op te staan…. Als we onze spullen erheen
slepen meldt een man met oriëntaals uiterlijk dat hij deze plek gereserveerd
heeft. Hij spreekt engels en doet dat op zo’n vanzelfsprekende manier
alsof het hier de voertaal is… Ik antwoord (zonder het zelf te beseffen
automatisch in het engels) dat de straat vrij is, waarop hij enkele ambtelijke
personen inschakelt, die het gelijk van deze man bevestigen. Ik ben sprakeloos
en protesteer tegen het feit dat mensen blijkbaar kunnen reserveren. Eén
van de ambtenaren voegt me met de handen in de zakken toe dat ik dan maar
vroeger had moeten komen. Alsof ik niet om 06.30u ook eerst naar een te
reserveren plek had kunnen fietsen om daar onder bescherming van deze
regelneven, tot een uur of negen de komst van vrouw en kinderen af te
wachten. Het zou me niet verbazen als de handel van de -overduidelijk
professioneel handelende- engelssprekende nog onderweg was vanuit de randstad…..
Als ik op nijdige toon een twistgesprek start met de regelneven nemen
ze een houding aan die duidelijk maakt dat het hier geen kinderspel betreft.
Onze kinderen moeten afnokken met hun ‘handel’ en je ziet
ze denken dat dat in naam der konigin moet…..
Ach, ik moet me er ook niet druk om maken; teveel muizen op een vierkante
meter beginnen elkaar in de staart te bijten.
5 mei 2004
|