KUIFJE IN AFRIKA  (2)

“U heeft niets aan mijn medelijden”. Onder deze kop publiceerde Dagblad Trouw afgelopen zaterdag de toespraak die de Franse president Sarkozy eind juli hield in Senegal. Hij gaat in op het thema dat ik in mijn vorige column aankaartte, de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelingslanden en hun leiders op het (koloniale) verleden. De strekking van het betoog van Sarkozy is dat Afrika de schuld voor zijn armoede en geweld niet langer aan de oude koloniale machten moet geven.
De reflexieve reacties waren fel en voorspelbaar: Racisme. Zie de links bij het artikel op de website van Trouw. Toch valt er meer te zeggen over de banden waarmee de meeste ontwikkelingslanden aan de koloniale tijd zijn vastgeklonken. Goed beschouwd zijn ze er het product van. Dat wil zeggen, de natiestaten hebben grenzen die samenvallen met het gebied waarover de kolonisatoren hun macht uitoefenden. Die grenzen zijn immanente conflictbronnen, omdat ze zeer verschillende tribale en etnische groepen insluiten en verschillen in cultuur en taal negeren. Om die status quo te handhaven waren en zijn de nieuwe machthebbers bereid veel bloed te vergieten. Irak biedt daarvoor momenteel het meest bloedige schouwtoneel. Zogezegd ontsproten uit verzet tegen de “westerse bezetters”, maar primair gericht tegen land- en geloofsgenoten.
Wij hebben er zelf ook aan bijgedragen: dat Nieuw Guinea en Atjeh tot de republiek Indonesië behoren berust slechts op de loop van Javaanse geweren. De etnische en culturele scheidslijnen worden er genegeerd met een imperialisme dat minstens gelijkwaardig is aan de koloniale machtsuitoefening. Mogelijk verklaart dat de reflex waarmee kritiek wordt afgedaan: het raakt een open zenuw.
De eensgezindheid waarmee bevrijdingsoorlogen gevoerd worden biedt geen positieve worteling. Het bezit van de zaak, betekende het einde van het vermaak. In Azië is dit onder meer zichtbaar in de bloedige afscheiding van Oost-Bengalen (Bangladesh) van Pakistan en de voortdurende strijd in Kashmir. Voorbeelden met een pendant in nagenoeg elke Afrikaanse staat: Katanga in Congo, Biafra in Nigeria, Ndebele in Zimbabwe, Darfur in Soedan, Somalië, de recente (burger)oorlogen in de West-Afrikaanse landen… Zonder opzichtig bloedvergieten worden etnische volken als de Damara en San gediscrimineerd en geknecht in Namibië. De lijst is lang.
Zuid Afrika is volop verwikkeld in een worsteling met het verleden. President Mbeki kent veel prioriteit toe aan het wijzigen van koloniale plaats- en straatnamen terwijl het land bestuurlijk dreigt te imploderen.
Aan mijn correspondentie met Duncan du Bois, raadslid voor de Democratische Alliantie in Durban ontleen ik de relatie met het ‘Big Man syndroom’. Du Bois zoekt een verklaring voor de onbegrijpelijke steun die regionale leiders onlangs gaven aan de tiran Robert Mugabe. Ghana was 50 jaar geleden de eerste kolonie die onafhankelijk werd. Kwame Nkrumah liet zich als eerste president ´De Verlosser´ noemen. (..) "No African," he said, "can have an opinion that differs from mine." Anderen volgden: Julius Nyerere of Tanzania was called "Teacher", Hastings Banda of Malawi was known as "Conqueror" or "Saviour". Idi Amin of Uganda was called "Big Daddy", while Joseph Mobutu of Congo preferred the ideology of "Mobutuism" to cultism. (..) "Door Mugabe onder leiding van Thabo Mbeki schaamteloos te omhelzen, toonden de leiders lip service aan democratie en mensenrechten, en dat they prioritise the survival of their political caste system above the desperate plight of millions of their fellow Africans who Mugabe has turned into refugees and that, as a group, they are as detached from their fellow Africans as Nkrumah and the earlier elites were."

Du Bois besluit met de vraag, waarop het antwoord verstrekkender kan worden dan voor het land en de regio zelf: Quo vadis South Africa?

5 september 2007

Terug naar de homepage