DEMKA OPEN
‘It takes a village, to raise a child’ Afrikaans
gezegde, vandaag geciteerd
in dagblad Trouw in artikel over de Londense jeugd die elkaar met messen
te lijf gaat.
De recente onrust in de Utrechtse wijk Ondiep, bracht verslaggevers
tot typeringen als een “overwegend blanke volkswijk, met veel voormalig
werknemers van Demka en Werkspoor”. Begin jaren ’80 kwam ik
veel in Utrecht: vergaderen met het landelijk CDJA-bestuur en het volbrengen
van mijn vervangende dienstplicht in Driebergen.
Ik herinner me de protesten op straat van stakende werknemers tegen de
voorgenomen inkrimpingen en – ten langen leste – sluitingen
van hun fabrieken. Demka Open! eisten ze. Arbeiders, zoals we ze tegenwoordig
amper meer kennen in dit land. In hun zogeheten volkse woonwijken vormde
de gemeenschappelijke maatschappelijke status, een band die aanzette tot
organisaties als speeltuin- en toneelverenigingen. De televisie, de fabriekssluitingen,
de multi-cultuur en andere maatschappelijke ontwikkelingen, sloegen de
bodem onder dit samenleven vandaan. De rellen in Ondiep hebben hun equivalent
in elke Nederlandse stad. Hier veroorzaakt door anoniem samenscholende
jongeren, rondjakkerend op scooters en ander imponeergedrag vertonend,
wrijven ze ons nog weer ‘es in hoezeer samenleven een opgave is
geworden.
In mijn jeugd woonden wij niet in een volkswijk, maar was iedereen wel
volks. Men kende elkaar, deelde in elkaars lasten en als kind werd je
ook door buren aangesproken als je betrapt werd op kattekwaad. Je wist
naar welke kerk ieder ging, dan wel niet ging en kon vermoeden welke politieke
partij achter de voordeur de voorkeur genoot. Het was samenleven en laten
leven. Dat beeld hoeven we niet te romantiseren, maar het blijft nuttig
om de huidige ‘toestand in de wereld’ te analyseren vanuit
dat – zeer recente – verleden.
Eén van de aardige dingen van kinderen opvoeden is voorlezen. Althans
ik heb daar zeer van genoten. (ik sluit niet uit zelfs meer dan de kids
zelf…..) Het was aanleiding om jeugdboeken als Arendsoog –
“Blijf maar rustig liggen,” zei hij,
terwijl hij zijn Indiaanse vriend in een iets gemakkelijker houding legde.
Witte Veder knikte dankbaar. “Mij denken been zijn dik,” constateerde
hij droog.” (Arendsoog en de Spookranch) en de Callenbach-reeks
van W.G. van de Hulst weer ter hand te nemen. (Met die laatste ben ik
gestopt toen de jongste dochter erbarmelijk begon te huilen bij een zielig
verhaal over een hondje dat ging zwerven, vanwege het schoppen door zijn
baas. Op die leeftijd blijkt het verzorgde leven op centraal verwarmde
slaapkamers waar men struikelt over speelgoed, een wereldbeeld op te roepen
waarin dergelijk kinderboekenleed maar moeilijk
is in te passen.)
Dat waren vergeelde boeken van zolder. Herdrukken waren begin jaren ’90
wel beschikbaar van alles van Annie M.G. Schmidt. Jip en Janneke lazen
we dus in spiksplinternieuwe uitgaven. Dat vond ik confronterend. Het
leven dat er in beschreven wordt, is het leven uit Ondiep in de jaren
’50 en ’60. Een schillenboer komt er met paard en wagen de
straat in! Beide buurkinderen gaan met één van de moeders
naar de groenteboer en de slager, die niet te beroerd zijn om de kosten
op te schrijven. Voor het afrekenen later die week, als de vaders hun
loonzakje ontvangen hebben…. De melkman zet de flessen bij de voordeur
en al het leed is klein leed, dat weer goed komt.
Men kan daar op neer kijken. Vooral Libertijnen gruwen bij de gedachte
aan wat makkelijk wordt afgedaan met sociale controle
en bedilzucht. Maar was het niet VVD-voorzitter
Eenhoorn, die een minister als hoogste norm van begrijpelijkheid voorhield,
zich te uiten in klip en klare ‘Jip en Janneke’-taal?
21 maart 2007
|