‘DE STAAT VERDRUKT,
DE WET IS LOGEN’
In het Liber Amicorum voor H.J.L. Vonhoff (1931), alweer ruim 10 jaar
geleden verschenen bij gelegenheid van diens afscheid als CdK van Groningen,
schrijft mr. F. Korthals Altes gedenkwaardige woorden (p. 92) : “Tijdens
een van onze bijeenkomsten (1962) op het Amsterdamse VVD-secretariaat
ontvouwde Henk zijn vaste vertrouwen in de toekomst van de liberale politiek.
Wij zouden het meemaken dat de VVD de grootste zou worden en ook de Partij
van de Arbeid voorbij zou streven. De VVD zou dan wel een hecht georganiseerde
en eensgezinde partij moeten zijn. Ik geloofde daar toen geen woord van.
Na de laatste statenverkiezingen vormt de VVD de grootste partij in de
Eerste Kamer.”
Eén van de meest betreurenswaardige ontwikkelingen in het Nederlandse
politieke landschap is het verval van het klassieke liberalisme zoals
dat door de VVD werd vertegenwoordigd, naar het ‘Top 40’-niveau
dat die partij tegenwoordig nastreeft. De voorspellende waarde van het
aangehaalde citaat, neergepend tijdens het hoogtepunt van de paarse euforie,
leek bevestigd te worden sinds Ed Nijpels de partij in 1981 op sleeptouw
nam met het adagium ‘Gewoon jezelf kunnen zijn’. Een betreurenswaardige
miskenning van het belang van het ‘Samen’ uit het regeerakkoord.
In dat licht is het artikel van Norbert Klein in dagblad Trouw van heden
een verademing. De “zure toonzetting”
van de reactie van de VVD (‘Samen stilstaan,
samen uitgeven’), is voor het Gelderse oud VVD-statenlid
aanleiding om dat akkoord krediet te geven. Hij doet dat vanuit een beoordeling
in het licht van klassiek liberale waarden. “Echte
liberalen kiezen niet voor ongebreideld kapitalisme en eigen winstbejag.
De vrijheid wordt altijd begrensd door de verantwoordelijkheid voor het
behoud van de vrijheid van anderen.”
Om in een land van minderheden de grootste partij te worden, is dat laatste
cruciaal. Vanuit dit beginsel (leven en laten leven) zou men verwachten
dat de VVD zich kan vinden in de garantie van het regeerakkoord, dat in
elke gemeente door elk stel een ambtenaar gekozen moet kunnen worden die
hen van harte in de echt verbindt. Menige VVD-bons draagt daarentegen
om het hardst het standpunt uit, dat voor ambtenaren die vanuit hun geloofsovertuiging
geen homo’s willen trouwen, een beroepsverbod moet gelden.
Het is een merkwaardige paradox dat deze partij, met Groen Links en de
PvdA zich beroept op de legalistische redenatie, dat ruimte voor gewetensbezwaarde
ambtenaren stuit op de wet. Het individu sneeft hier, waar deze partijen
het tegen de wet beschermen als het aankomt op het gedogen van soft-drugsgebruik
of zones voor straatprostitutie.
Naast principiële twijfel over wat hier als liberaal geldt, is het
ook de vraag of er pragmatische redenen zijn voor de VVD om zich hier
zo onverdraagzaam op te stellen. Bijvoorbeeld de gedachte dat dit unverfroren
standpunt het goed zou doen in de kiezersgunst, lijkt strijdig met de
allerwegen gedragen behoefte aan meer rust in de Nederlandse samenleving
en politieke verhoudingen. Mij lijkt dat de (meerderheid van de) Nederlandse
bevolking prima kan leven met de uitwerking die het regeerakkoord verwoordt.
Hiervoor is tekenend dat de bepleiters van gewetensruimte in deze kwestie,
de gereformeerde ministers Rouvoet en Van Middelkoop, blijkens enquêtes
als de meest betrouwbare worden beoordeeld van het nieuw aangetreden kabinet.
Ongeacht het feit dat zij of hun partij geen enkele traditie kennen in
het voorzien in kabinetsfuncties! Hun pleidooi voor gewetensruimte mag
worden begrepen als pleidooi voor verdraagzaamheid. De prinzipienreiterei
van hun tegenstrevers legt het daartegen af.
Niet alleen de voorwaarde van een hecht georganiseerde
en eensgezinde partij te zijn, staat aan de voorspelling van Henk
Vonhoff in de weg. Ook de eenzijdig libertijnse nadruk op de autonomie
van het individu, is daarvoor binnen de VVD veel te ver opgerukt.
23 februari 2007
|