s LANDS WIJS, ’s LANDS EER

Eind jaren ’80 bestond Odense, de Deense zusterstad van Groningen 1000 jaar. Vanzelfsprekend waren we uitgenodigd op het grote feest waar ik, als vervanger van de ziek geworden burgemeester Staatsen, mocht aanzitten aan een diner met aan het hoofd koningin Margrethe. Dat wil zeggen, zij zat aan de – van mij uit gezien – andere kant van de immense sporthal…. Dat maakte het niet eenvoudiger om de etiquette te volgen, die namelijk verplicht om op te houden met eten als de koninklijke hoogheid haar bestek neerlegt. Gelukkig ging er in die verte vooraan iemand staan, waardoor het moment van bestek sluiten ook in onze contreien niet met beledigend dooreten werd doorkruist.
Vanzelfsprekend had ik bij de toneelverhuur aan de Oosterstraat een smoking gehuurd, want ook die was voorgeschreven… Je bent tenslotte te gast en dan gedraag je je naar de wensen van de gastheer. Toch ging het mis. Onze delegatie, samengesteld uit vertegenwoordigers van overheid en bedrijfsleven, was namelijk op zoek naar gesprekspartners aldaar. Wij vonden dat het niet zomaar een snoepreisje mocht worden, en meenden dat we onze aanwezigheid moesten uitnutten. Dit had vooraf geleid tot verzoeken om gesprekken met bedrijven en instellingen, met wie samenwerking kon worden gezocht. Vanuit de Rijksuniversiteit Groningen was als tolk een professor Deense taal- en letterkunde mee. Saillant detail: zij was een geboren Vlaamse.
De contacten en afspraken bleken enigszins stroef te verlopen. Op een gegeven moment maakte mw. de professor ons er op attent, dat het helemaal niet zo voor de hand lag om tijdens zo’n bijzonder feest op allerlei zakelijke contacten aan te dringen. Ze vond het eigenlijk maar lomp. Dat zei ze niet letterlijk, maar zodanig dat deze kaaskoppen de boodschap genoegzaam begrepen.

Twee jaar geleden bezocht ik India met een groep kerkmensen. Vooraf werden de mannen er op gewezen dat het daar niet gebruikelijk was – buiten het geven van een hand – om een vrouw aan te raken. Na twee weken samen werken waren we erg met de mensen daar vertrouwd geraakt. Bij het maken van een groepsfoto sloeg ik in een jolige bui een vrouw mijn arm om de schouder. Zoals dat bij ons met een jolige groepsfoto gaat…. Ze gilde het uit. Gelukkig vermengde zich met haar schaamte enige olijkheid, om die ‘rare jongens, die Nederlanders’. Toch schrok ik ervan; ik realiseerde me te laat de betekenis die zij er aan toekende.

Afgelopen zomer bezochten we de familie in Canada. De hoffelijkheid die de mensen elkaar daar op straat betonen, heeft het gehalte van Nederland in de jaren ’50. Hun verkeersregels bijvoorbeeld zijn in Nederland ondenkbaar: men wacht bij elke kruising. Als meerdere auto’s naderen geldt als voorrangsregel dat de eerste, ook het eerst mag rijden! Dat gaat dus alleen goed als er een basishouding van hoffelijkheid, fatsoen en verdraagzaamheid is. Het dwingt tot oogcontact om elkaar duidelijk te maken dat je het eens bent over wie als eerste mag rijden…. Voor kaaskoppen een verbijsterende ervaring. Anders gezegd: een confrontatie met de mate waarin wij zijn afgegleden….

Drie voorbeelden van omgangsvormen op drie continenten, maken duidelijk dat lachen om elkaars gewoonten, van welke aard dan ook, een risicovolle aangelegenheid is. Niet iets om te lachen! Laat staan om de spot mee te drijven.

16 februari 2006     

(n.a.v. Deense cartoonrellen - 50e column sinds de start van de site)

Terug naar de homepage