EIGEN VOLK
EERST (1)
Zelden heb ik me zo gediscrimineerd
gevoeld als tijdens een nieuwjaarsreceptie van de stichting Surinamers
Groningen. Het was begin jaren ’90 en ik was wethouder minderhedenbeleid.
Net als nu zouden in maart gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden. In
de voorafgaande decembermaand was onmin uitgebroken tussen twee Surinamers
die een verkiesbare plek op de PvdA-lijst nastreefden. Nadat beide een
promopraatje tot de meute gesproken hadden, probeerde de speaker de zaak
te sussen met de luide oproep dat “de gehele Surinaamse gemeenschap
rond deze twee kandidaten moest gaan staan en op hen stemmen.” Luid
applaus en gejoel. Alsof het verdorie geen verschil maakte op welke partij
men zou stemmen?! Daar stond ik met mijn goede gedrag. Een volstrekte
negatie van vier jaar fantastisch minderhedenbeleid dat ik namens het
CDA had neergezet… De stem moest volgens de rassenlijn worden uitgebracht!
Ik vond het bijzonder misplaatst. Tegelijk betrapte ik mezelf er op dat
ik met een discriminerende gedachte reageerde: ik moest het hen eigenlijk
niet kwalijk nemen. Surinamers zijn nou één keer gericht
op personen, want zij gaan uit van clientelisme.
Dat was discriminerend. Letterlijk: onderscheid maken. Op zichzelf niks
mis mee. Het wordt pas verwijtbaar als het onderscheid ongerechtvaardigd
wordt gemaakt. Goed beschouwd is het dat. Ik vind dat Surinamers in Groningen
moeten stemmen als Groningers, en wel op de partijen en kandidaten die
hun ideeën het beste verwoorden! De veronderstelling op voorhand
dat dat het beste gebeurt door iemand van dezelfde etnische afkomst is
on-nederlands. Punt.
Als tegenwerping merk ik op dat mijn discriminerende gedachte werd uitgelokt.
Begin november maakte ik een lange wandeling door het centrum van Utrecht.
Het was de dag waarop de Ramadan afliep. Overal liepen groepen allochtone
jongeren op straat. Tieners die allen hier geboren moesten zijn. Mogelijk
zelfs hun ouders al. Zonder uitzondering spraken ze een voor mij onbekende
taal. Ik voelde me buitengesloten en een vreemde in eigen land.
Recent gaf het CBS percentages vrij over de werkloosheid onder allochtone
jongeren: Marokkanen spannen de kroon, het percentage ligt onevenredig
veel hoger dan autochtone jongeren. Verwijtbaar? Commentatoren veronderstellen
deels discriminatie door werkgevers. Anderzijds onaangepast gedrag van
de allochtone jongeren. Goed beschouwd zullen die zich ook een vreemde
in eigen land voelen...
Feit is dat in Utrecht mensen schichtig reageren op jonge Marokkanen op
straat. Feit is ook dat ze berucht zijn omdat tassenroof op straat nagenoeg
uitsluitend langs etnische lijnen verloopt. Ik ben er één
keer getuige van geweest. De panische blik van machteloze woede in het
gezicht van de fietsende dame vormde een schril contrast met de baldadig
juichende gelaatstrekken van de wegscooterende straatrovertjes. Hier werd
vrees ik over de hoofden van de individuen heen, een langdurige mentale
scheidslijn getrokken tussen bevolkingsgroepen.
Vandaag op de voorpagina van de Volkskrant het bericht ‘Spoedberaad
Cohen over Marokkanen’. ‘…onlustgevoelens
onder jongeren over het optreden van de politie. Vooral de strengere controle
van het identiteitsbewijs wordt ervaren als discriminerend. (..) In november
kwam een 18-jarige Marokkaan om het leven toen hij in een gestolen auto
op de vlucht was voor de politie. Hij verongelukte. Twee weken geleden
kwam een 17-jarige Marokkaan om het leven toen hij met zijn scooter vluchtte
voor een agent in burger. Beide incidenten hebben veel kwaad bloed gezet
in de Marokkaanse gemeenschap.” Nou ja.
Het openingsbericht gaat trouwens over de voortschrijdende segregatie
in het Amsterdamse onderwijs. ‘Zwart en wit hun eigen ingang’
luidt de kop. Een schrale troost voor Amsterdam: dit komt overal voor.
Het is ook geen ongerechtvaardigd onderscheid meer nu stemmen op personen
in Nederland sinds mijn ‘Surinaamse’ nieuwjaarsreceptie zo
ongeveer de norm is geworden.
Waar ideeën niet langer binden resteren ‘ons soort mensen’.
17 januari 2006
|