BUTTIGLIONE, POLITICUS VAN
2004
Het jaareinde is aanleiding voor veelsoortige vormen van persoonsverheerlijking.
Na het somber stemmende tijdverdrijf waarbij Pim Fortuyn werd uitverkoren
tot ‘grootste Nederlander’, viel in de Metro van 21 december
te lezen over achtereenvolgens de beste stad van 2004 (Maastricht), burgemeester
(Gerd Leers), voetballer van de wereld (Ronaldinho) en de verkiezing van
de ‘grootste christelijke leider’ (kandidaat zijn o.m. Andries
Knevel en J.P. Balkenende). In België zijn de ‘markantste persoonlijkheden’
van het jaar gekozen (twee slachtoffers van Dutroux). Metro organiseert
zelf de uitverkiezing van ‘de Nederlander van het jaar’. Er
kan gestemd worden op iemand die “een opvallende prestatie leverde,
symbool werd voor iets, ons land nog eens extra op de kaart zette of gewoon
vaak in het nieuws was.”
Vooral dat laatste stemt tot nadenken. Waar ‘sporters van het jaar’
tenminste nog een prestatie als objectiveerbare uitverkiezingsgrond leveren,
markeren veel van de overige lijstjes de verschuiving van aantrekkingskracht
door ideeën naar persoonlijke uitstraling. Oppervlakkigheid regeert.
De politicus van het jaar volgens de parlementaire pers blijkt daarop
een verademende uitzondering: Andre Rouvoet. Voorman van een partij die
het uitsluitend van ideeën moet hebben. Zo vond dhr. Rouvoet zijn
ideeën over zondagsheiliging belangrijker dan zijn persoon: hij kwam
niet naar de zondagse live-uitzending waarin de verkiezing bekend werd
gemaakt! Dat is nog eens consistent. Tegen de waan van de dag, het beginsel!
Mijn politicus van het jaar is uit hetzelfde hout gesneden: Rocco Buttiglione.
Geslachtofferd door de thoughtpolice van libertijns
Europa. Persoonlijke opvattingen mogen van hen, gelijk middeleeuwse ketterij,
slechts in de binnenkamer worden beleden. In de publieke ruimte zijn ze
aanleiding voor ex-communicatie. De Roomse kerk bediende zich indertijd
van de Inquisitie. De rollen zijn omgedraaid.
Als aanklacht hierbij de antwoorden van dhr. Buttiglione, ontleend aan
europarlementariër Albert Jan Maat.
1) Op de vraag wat zijn relatie met het Vaticaan betekent voor zijn werk:
“Het is geen geheim dat ik katholiek ben, maar dat heeft minder
met het Vaticaan te maken dan met mijn eigen geloof en persoonlijke opvattingen.
Ik denk dat iemand tegelijkertijd een goed katholiek en een goede Europeaan
kan zijn. Anders zou men Adenauer, De Gaspari, Schuman en Kohl niet tot
de grote Europeanen rekenen.”
2) Op de suggestie van Groenlinks en D66 dat zijn persoonlijke opvattingen
in strijd zijn met de Europese wetgeving:
“Veel dingen die beschouwd kunnen worden als immoreel hoeven niet
wettelijk verboden te worden. In de politiek ontkennen we niet dat het
mogelijk is om verschillende opvattingen te hebben. Ik kan denken dat
homoseksualiteit een zonde is, maar dat heeft geen effect op de politiek
tenzij ik zeg dat homoseksualiteit een misdaad is. Het staat anderen vrij
om te vinden dat ik een zondaar ben op een heleboel gebieden in het leven,
maar dat heeft geen effect op onze onderlinge relatie als burgers. Zelfs
als we over sommige morele zaken van mening verschillen, kunnen we nog
een gemeenschap van burgers bouwen. Het gaat hier om non-discriminatie.
De staat hoeft zich met dit soort zaken niet te bemoeien en niemand mag
gediscrimineerd worden op basis van geslacht of seksuele oriëntatie.
Ik wil de rechten van alle Europese burgers beschermen, ook het recht
niet gediscrimineerd te worden. Ik vind dat de rechten van homoseksuelen
op dezelfde manier beschermd moeten worden als de rechten van alle andere
Europese burgers.”
3) Op de vraag of het huwelijk is voorbehouden aan man en vrouw reageerde
Buttiglione als volgt:
“Het woord ‘marriage’ komt van het Latijnse ‘matrimonium’,
hetgeen bescherming van de moeder betekent. Het gezin bestaat dus, zodat
vrouwen kinderen kunnen krijgen onder de bescherming van een man die voor
ze zorgt. Dit is het traditionele beeld van het huwelijk dat ik verdedig.
Ik denk echter dat dit niet relevant is voor mijn portefeuille, want de
definitie van het begrip huwelijk is de bevoegdheid van de lidstaten.
Dus of ik nu het ene of het andere denk, dat heeft geen praktische gevolgen.
Trouwens mijn opvatting hierover is de huidige opvatting in 22 van de
25 lidstaten. Dit is geen kwestie voor de Unie en moet dat ook niet worden.
Het is een kwestie voor de lidstaten en moet dat blijven overeenkomstig
het subsidiariteitsbeginsel. Kortom, het is een onderwerp voor een filosofische
en niet voor een politieke discussie.”
Waar het beginsel verdwijnt, ontkiemt het recht van de sterkste.
28 december 2004
|